VHV Online
Bettie Gelling: "Het PSO blijft toch 'mijn' orkest."
Het stond
er als één enkel zinnetje in de Mededelingen
van augustus 1997: ‘Bettie en Wolter Gelling hebben te kennen gegeven
niet meer met het PSO mee te willen spelen, we zullen hen dus niet meer
in het orkest terugzien (wel in de zaal hopelijk!).’ Nu zeggen er wel
vaker leden hun lidmaatschap op, maar is Bettie niet erelid van het orkest?
De VHV wil met de nieuwe rubriek “VHV’s Vier Vragen” iets meer aandacht
besteden aan leden die weggaan. Maar aan een vertrekkend erelid, dat sinds
1957 bij het PSO zat, kun je wel meer dan vier vragen stellen. Vandaar
een interview met Bettie Gelling over haar afscheid: “Dat was één
van de moeilijkste besluiten in mijn leven”.
|
VHV’s Vier Vragen Waarom heb je je lidmaatschap opgezegd? Ik heb grote problemen gekregen met mijn schouder, waardoor ik mijn linkerarm steeds moeilijker kan indraaien. Ik kom nog met moeite onder op de G-snaar. Meer dan een half jaar heb ik fysiotherapie ervoor gehad, maar mijn arm verkrampt steeds meer. Ik heb altijd alles gedaan om zo goed mogelijk viool te kunnen spelen. Ik wil niet langzaam afzakken en dus stop ik met spelen nu het nog goed gaat. Waar denk je direct aan terug als je PSO hoort? Het PSO hoort bij mij, het is deel van mijn leven. Ik ken het nog als Fidelio, toen mijn vader er nog in speelde, en later als POV (Philips Orkest Vereniging). Een hoogtepunt uit die tijd was het concours in Luik in 1971. Er deden twee Franse, twee Belgische, twee Duitse en twee Nederlandse orkesten aan mee. De POV heeft dat concours toen gewonnen. We speelden de Ouverture Prometheus van Van Beethoven, de 9e symfonie van Schubert en ‘Fete a Theleme’, een opdrachtstuk van Poot. Direct vanaf het eerste akkoord van de Prometheus ouverture ging er iets bijzonders door het orkest. Zoals men wel zegt: er gebeurde wat. Stotijn hield de rust na dat akkoord langer dan normaal aan, om het akkoord de kans te geven geheel uit te klinken in deze mooi klinkende zaal, maar niemand in het orkest zette te vroeg in, iedereen was geconcentreerd. Toen wist ik: “wij hebben dit concours gewonnen”. Waarvoor zou je terugkomen bij het PSO? Als ik geen last meer zou hebben van mijn schouder, kwam ik direct terug. Maar ik heb maanden slecht geslapen van de pijn. Ik merk dat de leeftijd mee gaat tellen: het is mooi geweest. Wat ga je voortaan doen op dinsdagavond? Ik zit vaak thuis op dinsdag. Overdag zijn we meestal druk bezig, ‘s avonds zijn we thuis of gaan we naar een concert. |
“In 1949 ging ik medicijnen studeren in Amsterdam, hoewel het mijn droom was om viool te gaan studeren. Mijn ouders konden de studie betalen dankzij een beurs van Philips. Philips betaalde echter alleen als ik aan de universiteit ging studeren, niet als ik naar het conservatorium ging. In Amsterdam had ik af en toe vioolles, afhankelijk van hoeveel geld en tijd ik had. Ik heb toen jaren meegespeeld in Symfonieorkest Con Brio. Dat orkest zou ik trouwens later weer tegenkomen tijdens het concours in Luik.
Toen Wolter, mijn man, in 1957 een baan bij Philips kreeg, verhuisden we naar Eindhoven. Ik werd arts bij de kruisvereniging en ging meespelen bij de POV. De concertmeester, Henk Gunneman, zat alleen aan de lessenaar aangezien zijn lessenaargenoot net was weggegaan. Ik werd naast hem gezet bij wijze van proefspel. Na het eerste concert draaide hij zich naar me toe en zei: “Het volgende concert zit jij aan de buitenkant”. Zo werd ik direct concertmeester.
Uiteindelijk ben ik tot 1991 concertmeester geweest. Toen ging Wolter met pensioen en besloten we uit het orkest te gaan, om meer tijd te hebben om te kunnen reizen. Tot die tijd waren onze vakanties altijd afgestemd op de concerten van het orkest.”
Plaatsvervanger “Om mijn rol als concertmeester zo goed mogelijk te vervullen, nam ik wekelijks vioolles. Ik ging naar de Hongaar Erwin Schiffer in Den Bosch. Tegen het POV-bestuur zei ik dat ik best concertmeester wilde zijn, maar dat ik direct plaats zou maken als er een betere violist zou komen. In al die tijd is er echter bijna niemand bij het orkest gekomen. Alle jonge amateurs met talent gingen in die tijd naar het conservatorium. Het orkest was daardoor een kleine, hechte club. Iedereen kende elkaar al heel lang.
Rouleren was niet aan de orde, nieuwe violisten schoven achteraan erbij. Ik hoefde dus geen indeling te maken. Betekenen van de partijen hoefde ik ook niet. Dat deed Stotijn, bovendien veranderde hij altijd nog alles tot op de laatste repetitie. Stotijn leidde zelfs het stemmen van het orkest! Ik ben geen bestuurlijk iemand, ik zorgde alleen ervoor dat het vioolspel in orde was. Ik gaf de inzetten aan en speelde de kleine vioolsolo’s. Als concertmeester was ik verder redelijk passief en heb ik me eigenlijk altijd ‘plaatsvervanger’ gevoeld. Dusan is eigenlijk de eerste echte concertmeester geweest bij het PSO.
Mijn laatste concert als concertmeester was ter gelegenheid van de opening van het St. Jozef Ziekenhuis in Veldhoven. We speelden in de Schalm. Tussen de repetitie en het concert werd afscheid van mij genomen en werd ik benoemd tot erelid. Ik kreeg een schilderij van mezelf, gemaakt door Rian van Delft, de zus van Ingrid.” En bijna verontschuldigend: “Ik was zeer verrast met het erelidmaatschap. Maar och, de inkt van de oorkonde is alweer bijna verbleekt”.
“Nu speel ik nog mee in het Valkenswaards Orkest. Daar is het allemaal wat eenvoudiger. Hoewel het PSO nog altijd ‘mijn’ orkest is, is het inmiddels zeer ambitieus geworden. Ik noem het wel semi-beroeps. Dat komt door de bezielende leiding van Jules maar ook door de kwaliteit die inmiddels bij het orkest is gekomen. Voor veel conservatoriumstudenten is het natuurlijk een fantastische gelegenheid om ervaring op te doen. Er worden nu veel zwaardere programma’s gespeeld dan destijds, voor de ‘gewone’ amateur is het daardoor wel wat moeilijk geworden. Ik vond het fantastisch om nog een paar programma’s mee te kunnen spelen. Vroeger zou ik bij een stuk als de Sacre gezegd hebben “waar beginnen ze aan”. Maar nu heb ik het toch met veel plezier gespeeld.”
Stotijn “Het eerste concert dat ik meespeelde stond onder leiding van Jan Brusse, maar hij werd opgevolgd door Louis Stotijn. Ik heb de hele periode Stotijn meegemaakt, van 1957 tot 1987. Hij is een groot muzikant, van zijn kruin tot zijn tenen is hij bezeten van de muziek. Een superdirigent. Hij kan heel goed uitleggen wat hij wil, en hij kon ook heel boos worden als iemand niet zijn uiterste best deed. Maar ondanks dit laatste, een langzaam deel van Brahms gedirigeerd door Stotijn vergeet je je hele leven niet meer. Hij bleef altijd bij ons logeren rond de concerten. Zo betrapte ik hem eens in de logeerkamer, gezeten op het bed, gehuld in sigarenrook, de partituur slaande van “Die Jahreszeiten” van Haydn.
Een mooie ervaring was het vioolconcert van Van Beethoven dat we met Herman Krebbers hebben gespeeld. Stotijn vroeg of ik het op de repetities wilde spelen. Ik had er extra vioolles voor genomen, een jaar lang heb ik dat vioolconcert gestudeerd. Op één van de laatste repetities zei Stotijn: “Jammer dat we geen buitenconcert hebben, dan zou jij het mogen spelen”. Maar dat zou ik nooit gedaan hebben.”
“Na mijn ‘officiële’ afscheid in 1991 ben ik als invaller teruggekomen bij het PSO voor Mahler II. Ik had inmiddels weer vioolles genomen bij Jaring Walta, de concertmeester van het Residentie Orkest. Ik studeerde anderhalf uur viool per dag. Het laatste concert dat ik nog heb meegespeeld was de Sacre. Brahms heb ik nog wel mee-gerepeteerd, maar de pijn werd te erg. Jules wilde geen afscheid van me nemen, dus zei ik maar ‘tot ziens’. Het scheelde dat Wolter, die dertig jaar klarinet heeft gespeeld bij het orkest, ook ermee stopte. Maar toch vond ik mijn pensionering als arts minder erg dan het afscheid van het orkest.”
© 1998 VHV, Eindhoven.