VHV Online
Jeppe Moulijn: "Met het PSO is het lekker repeteren"
Behalve leden
en dirigent zijn er nog talloze mensen die zijdelings wat met het PSO te
maken hebben. En met sommigen is het heel interessant om eens nader kennis
te maken. Goede voorbeelden zijn natuurlijk de repetitors. De VHV reisde
af naar Boxtel, waar PSO repetitor Jeppe Moulijn (25) repeteerde met het
Nederlands Strijkers Gilde (NSG). Na afloop van een zichtbaar vermoeiende
repetitie van Bartok’s ‘Muziek voor Celesta, slagwerk en strijkers’ ging
het gesprek over zijn carrière en repeteren met het PSO. ‘Ik ben
toch wel een beetje publiciteitsgeil’.
“Ik studeer directie aan het Koninklijk Conservatorium bij Ed Spanjaard en Jac van Steen. Ik zit in het vijfde jaar. Vooral deze zomer heb ik veel leuke dingen te doen: nu het NSG, daarna “Historoire du Soldat” met Isabelle van Keulen. En dan ga ik naar een zomercursus in Dartington. Dus ik houd mezelf wel van de straat. Daarnaast heb ik een wekelijks orkest in Utrecht, genaamd het Orkest Van Utrecht (OVU). Dat wordt steeds leuker. Het is zo’n orkest dat vooral op concerten heel goed speelt terwijl het op de generale nog paniek is. Maar dat doet eigenlijk elk amateurorkest. Daarnaast heb ik op het conservatorium ook redelijk wat ensembles.Over een jaar doe ik UM-eindexamen, rond juni, met het Limburgs Symfonie Orkest. Het programma staat alleen nog niet vast.”
“Ik ben begonnen met vioolspelen toen ik 6 was. Toen ik in een jeugdorkest kwam ben ik me pas echt met muziek gaan bezig houden en ben ik gaan componeren. Daarnaast switchte ik naar altviool. Na de middelbare school ben ik compositie gaan studeren, na een jaar ging ik er directie bij doen. Die lessen in componeren had ik al weer snel gezien. Componeren doe ik nog wel, ik ben momenteel bezig met een stuk dat ik graag aan het PSO zou slijten. Een soort liederencyclus voor mezzo en tenor en flink orkest, met een flink orkestaandeel. In de trend van de ‘Vier Letzte Lieder’. Het is vrij moeilijk, dus daarom beter geschikt voor het PSO dan voor mijn eigen orkesten.”
Dirigeren is verslavend “Dirigeren vind ik leuker dan alt spelen. Het leuke van dirigeren is dat je met de muziek bezig bent, niet met de noten. Ik moet natuurlijk wel studeren, ik leer elk stuk uit m’n hoofd. Als je een stuk meeleest volg je toch de partij die je leest. Je kunt ook beter anticiperen, anders geef je elke inzet te laat aan. Uit je hoofd dirigeren is ook zoveel fijner, het is net of je een prop watten uit je oren trekt. Het gaat me niet om de show. Hoewel ik er stiekum wel van geniet als in de pauze de lessenaar wordt weggehaald. De schok die dan door de zaal gaat.”
“Wat ik vervelend vind aan amateurorkesten is dat je zo lang moet repeteren. Met orkesten die wekelijks repeteren is dat een vrijwel onoplosbaar probleem. Want eigenlijk gaan de mensen toch pas twee repetities voor het concert studeren. Volgens mij zouden amateurorkesten meer programma’s moeten spelen, dan worden ze veel handiger. Maar ja, dan moeten ze wel studeren. Volgens mij gaat het bij het PSO ook sneller dan bij andere orkesten. Als je bijvoorbeeld Bernstein in vijf repetities kunt doen is dat dikke pret. Ik ben wel het soort dirigent dat een half uur over drie noten kan zeiken. Maar ik heb wel geleerd dat je daarmee ongelooflijk de gang uit de repetitie kunt halen. Dat ligt trouwens per orkest anders. Daar pas ik het repertoire bij mijn eigen orkesten wel op aan, sommige mensen hebben ‘s avonds geen zin meer in een flageoletje op de d-snaar.”
Toekomstbeeld “Je kunt daar op twee manieren tegenaan kijken. Je kunt denken: ik ga gezellig amateurorkestjes doen, dan word ik in ieder geval ook niet gefrustreerd dat ik niet bereik wat ik wil. Maar daarmee sluit je wel die mogelijkheid af. Je kunt ook denken: Ik MOET daar uitkomen, anders hoeft het van mij niet. Volgens mij moet je wel de ambities hebben, maar je daar niet geweldig op stuk bijten. Dat doe ik. Ik wil ook niet supersnel carrière maken, dan een paar fouten maken en daardoor nergens meer teruggevraagd worden. Ik wil het rustig opbouwen. Ik wil een paar concoursen doen, en winnen, en dan aanhaken bij het beroepscircuit. Ik denk aan een carrière in het buitenland. In Nederland kijkt men anders tegen dirigenten aan. De sfeer is wat zurig en ze denken al snel ‘Wat je van ver haalt is lekker.’ Volgens mij is het in Duitsland al anders. Daar zijn ook meer orkesten. En de Nederlandse muziekwereld is klein: doe je iets fout in Groningen, dan weten ze het morgen in Limburg.”
“Ook de opleidingsmogelijkheden in Nederland zijn slecht. Alles wat ik aan ensemble-projecten heb gedaan tijdens de eerste jaren van mijn studie heb ik zelf bij elkaar gebeld. De school heeft voor niks gezorgd. In Amsterdam is dat al beter. Daar worden conservatoriumstudenten betaald om voor de directie-studenten te spelen. Wat ik trouwens een bezopen oplossing vind. Nu hebben die conservatoria van die enorme orkestprojecten. Zo hebben we net Mahler 7 gehad, maar ik vraag me af wat voor doel die projecten dienen. Het gaat volgens mij alleen maar om de school te presenteren en het heeft geen enkel educatief doel. In Den Haag is er een heel stringent beleid over wie er in dat orkest mag spelen. Als ze denken dat er niemand is die bijvoorbeeld de basklarinet partij aankan, wordt er iemand ingehuurd. Terwijl er allemaal studenten staan te springen om die ervaring op te doen. Laat die mensen dan eens een nootje op het concert missen. Bovendien wordt er dan anderhalve week gerepeteerd. Maar in de praktijk gaat dat anders, dan gaat Mahler 7 in vier repetities. Daarom kunnen ze beter elke week een orkestklas doen, en veel programma’s draaien. Daar kunnen de directiestudenten dan ook bij ingeschakeld worden.”
Inzepen “Bij het PSO moet ik stukken inzepen, niet zozeer repeteren. Het leuke ervan is dat ik zo veel verschillende stukken kan doen. Bij het PSO is het ook lekker repeteren, omdat het orkest snel dingen oppakt. Een ander positief punt van het PSO is dat het goed georganiseerd is. Op de eerste repetitie zijn gewoon de harp en het slagwerk al aanwezig. Dat is toch wel bijzonder, dat heb je nergens. Daardoor krijgen de repetities meer snelheid, zoals bij beroepsorkesten. Die Bernstein-repetitie was echt te gek.”
“Repeteren is eigenlijk moeilijker dan dirigeren. Als ik een concert dirigeer hoef ik me maar op één ding te concentreren: perfect de partituur slaan. Op een repetitie moet je veel meer: overal je oren bijhouden; op je horloge kijken, want je moet overal aan toe komen voor de pauze; je moet zorgen dat iedereen aan bod komt; voortdurend afwegen of je moet stoppen of doorspelen, enzovoort. Ik ben zenuwachtig voor repetities, maar nooit voor concerten.”
“Ik stem weinig met Jules af. Hij staat meestal plotseling op mijn antwoordapparaat. “We spelen dat en dat en dat, doe dat maar een beetje vlug, dat een beetje langzaam.” Dat is het moeilijke van inzepen: je kunt niet je eigen plannetje trekken. Aan de andere kant kun je niet alleen maar repeteren op welke toon hoger of lager moet. Dan moet je dus keuzes maken, zonder dingen op een heel eigengereide manier in te studeren. Want dan is Jules weer drie repetities bezig om dat eruit te krijgen.”
Sterk en zwak “Sterk van het PSO vind ik de organisatie. En een geweldige concertmeester, echt een geweldige vent. Het niveau is ook erg goed, ik denk dat het één van de beste amateurorkesten van Nederland is. Hoewel ik het moeilijk vind te vergelijken met het VU-Orkest. Wat ik zwak vind... tja, het stemmen duurt veel te lang. Het is goed dat het zorgvuldig gebeurt, maar toch... En misschien dat er niet altijd erg subtiel gespeeld wordt.”
“Ik vind het ook goed van het PSO dat ze de tijd uittrekken voor een Brahms-symfonie. Dat doet het VU-Orkest niet: die zijn eigenlijk goed in stukken spelen die ze nèt niet kunnen. En het er dan nog net uitwringen. Op zich fantastisch dat het lukt, maar Dvorak 9 kunnen ze ook niet zoveel beter dan het Boxtel’s Philharmonisch orkest.”
Alcoholgebruik “Drinken voor een concert hangt toch een beetje van het programma af. Bij Bartok, wat ik nu met het NSG doe, zou het eigenlijk verboden moeten worden. Hierbij is het raak of mis.” En net als we willen concluderen dat Jeppe toch wel braaf is, voegt hij eraan toe: “Maar als ik zelf alt moet spelen drink ik natuurlijk wel. Dat gaat het spelen toch veel lekkerder.”
Interview: Raoul
Bonnet, Foto: Alain Plasschaert
© 1997 VHV, Eindhoven.