September 1999
 VHV Online | VHV Dossier
Jaargang 4, Nummer 1

Frans Grapperhaus:
"Koffie waar de stukken filter nog inzitten"

Tussen de buien en de repetities door vinden we in Uden tijd voor dit interview. Hoe verloopt zijn cello-carrière en wat zijn zijn ambities? Is er nog leven naast het PSO? Maar de meest brandende vraag is wel: is hij werkelijk een Kuifje-kenner of was het op de TUE een geënsceneerd antwoord?

Nee ik ben geen Kuifje-kenner, maar ik vind de strips wel bereleuk. Het antwoord van Bianca Castafiori was zeker niet door Jules ingefluisterd. Ik vind Kuifje een echte persoonlijkheid: hij maakt dingen mee maar blijft zichzelf. Hooguit maakt hij een opmerking: “merkwaardig!”. De Kuifje-strips laten zich goed naar het dagelijkse leven vertalen. Neem nu die Bianca Castafiori. Zij repeteert de tekst “ha, ha, ik lach bij het zien van mijn schoonheid in dees’ spiegel” en doet dat met flinke eigendunk omdat haar rol dat vereist. Zij heeft echter niet in de gaten dat zijzelf ook barst van de eigendunk. Maar goed, laten we het over mijzelf hebben”, vervolgt Frans zonder een spoortje eigendunk. “Eigenlijk wilde ik fluit gaan spelen. Maar zo met acht jaar was ik veel te klein voor dat instrument. Bij mijn opa was echter iets veel interessanters te vinden: een echte cello op de zolder! Die lucht van hars en het hout, die mooie lak en die galm van de binnenkant. Dat was betoverend!

Conservatorium en brommers Toen mijn opa verhuisde kwam de cello bij ons thuis in Den Bosch. Ook al had hij maar drie snaren en een kleine stok, ik zat er vaak op te plukken en te strijken. Op de muziekschool werd mij al snel duidelijk dat ik een soort voorbestemming had om cellist te worden. Dat bleek ook wel uit mijn middelbare school periode: ik zat op de MAVO en ben nog twee keer blijven zitten. Dat huiswerk boeide me niks. Op mijn zestiende ging ik naar het conservatorium in Utrecht voor het voorbereidend jaar. En daar begon de ellende. Het cello-spelen werd me door mijn leraar allemaal veel moeilijker voorgesteld. Hij ging dan zo’n duffe Popper-etude op de video opnemen en vertraagd afdraaien. Dan begon hij te zeuren over vingerkootjes die krommer moesten en zo. Hoe ik zat te spelen interesseerde me niet, maar op deze manier ervaarde ik de techniek alleen maar moeilijker en moeilijker. Het werd me duidelijk dat ik eigenlijk helemaal geen noten kon lezen. Op de muziekschool speelde ik gewoon na wat de leraar voorspeelde. Als mijn leraar dan bijvoorbeeld een foute noot speelde, dan bleef ik die foute noot steeds herhalen. Later heb ik het verband geleerd tussen die bollen op papier en wat je werkelijk speelt. Op het conservatorium speelde mijn leraar nauwelijks voor, dus toen viel ik door de mand. In die jaren had ik ook een brommer en knutselde er veel aan. En da’s toch een heel andere wereld dan zo’n donker conservatorium waar je met vier jongens in het voorbereidend jaar een hele dag cello-les hebt. Je voelt het al aankomen: ik stopte met de cello en ging werken, zoals mijn vrienden dat ook allemaal deden. Het was op een blikjesfabriek, want wat wil je: alleen maar MAVO en geen vervolgopleiding. Ik zag het als een soort straf voor mezelf.

Theorieleraren Dit heb ik een jaar volgehouden en ben toen in een platenzaak gaan werken, op de klassieke afdeling. Daarvoor moest ik wel mijn haren knippen.... In het begin was het wel leuk. Maar de hele dag dienstbaar zijn en jezelf bezig houden met quasi-niks deed me toch hunkeren naar iets anders. In die tijd was ik weer cello gaan spelen zoals bijvoorbeeld bij de openingen van exposities van vrienden. Zo kwam ik mijn oude muziekschoolleraar tegen die me introduceerde bij Gyorgy Schiffer van het Tilburgs conservatorium en dat klikte meteen. Ik was toen 22 jaar. Je raadt het al: ik ben in Tilburg gaan studeren. Ook hier gold: al die theorie-vakken interesseerden me geen zier. Ik was veel op tournee met een theatergroep en mijn trio. De theorieleraren vonden dat maar niets, maar mijn celloleraar vond het prima. Enfin, op mijn dertigste ben ik UM afgestudeerd. Nog steeds heb ik geen idee wat voor soort cellist ik wil worden. Orkestcellist stond eigenlijk op de laatste plaats. Dat komt voornamelijk door het schoolorkest: de tendens onder de studenten was dat je dat helemaal niet leuk mocht vinden, maar ik vond het wél leuk. Het was zo’n vreselijk mooie muziek. En dan is het vervelend als je jezelf helemaal geeft terwijl om je heen er overal gebaald wordt.

Madonna Het gekke is: het PSO is vreselijk leuk, en dat had ik van te voren nooit kunnen denken. Ik merk het aan mijn eigen reacties, over hoe vervuld ik van het spelen raak, het is veelomvattend. Als ik van de repetitie thuiskom, dan moet ik eerst alles aan mijn vriendin vertellen. Ik heb geen voorkeur voor bepaalde muziek. Wel dat het mooi gespeeld moet worden, dat er een ziel in zit, anders dan de noten alleen. Madonna of Tsjaikofsky is mij om het even. Zo heb ik eens een schitterende uitvoering van de “Unvollendete” door het Concertgebouworkest met Bernstein gezien. Prachtig hoe Bernstein nog een melange van kruiden over het orkest kon uitstrooien. Toch heb ik onlangs evenveel genoten van hetzelfde stuk door een Tilburgs amateurorkest. Hier zat meer ziel in. Je kunt het vergelijken met koffie die keurig door een filter gelopen is en koffie waar de stukken filter nog inzitten.

Kajuitzeilboten Het klinkt alsof ik alleen maar met de cello bezig ben, maar dat is zeker niet het geval. Vorig jaar heb ik namelijk een Meridian zeilboot gekocht. Dat is een van de eerste polyester kajuitzeilboten, en deze is van 1962. Hij was al vijf jaar niet meer gebruikt dus dat betekent flink klussen: de binnenkant lijkt wel een champignon-kwekerij, het houtwerk moet gelakt worden, de schoten vernieuwen en her en der het polyester versterken. Maar als dat allemaal gedaan is dan kan ik heerlijk zeilen in Zeeland en hopelijk ook op de Noordzee. Zeilen en de cello, dat lijkt sterk op elkaar. Zo’n zeilboot die met stagen aan elkaar zit, dat is net een cello met zijn snaren. En ook de kracht van de wind doet mij denken aan de kracht van een volle toon. Maar de vergelijking gaat veel verder, en dan komen we op het filosofische vlak waar we zeilen en muziek als een soort microstructuur een directe afspiegeling van het ‘echte’ leven kunnen beschouwen. Want we zijn constant heel hard aan het werk om het later makkelijker te hebben. Bij het zeilen is dit al het voorbereidende werk in de haven en het opkruisen om lekker voor de wind te kunnen zeilen; bij de muziek is het al de zelfstudie om lekker te kunnen kwartetten en in het ‘echte’ leven zijn we druk bezig om geld te verdienen voor de droogtrommel en de vakantie in Italië. Mijn boot zal “Hivaoa” gaan heten. Dat is de naam van een eiland nabij Galapagos-eilanden in de Stille Oceaan.

Dwarsfuit Dit eiland heeft een speciale betekenis voor mij omdat Jacques Brel hier overleden is. En Jacques Brel, dat is zo’n geweldige poëet! Héél misschien zal ik er ooit in mijn leven ook naar toe zeilen, maar daar reken ik eerlijk gezegd niet op. Voorlopig blijf ik bij mijn 200 jaar oude cello van mijn opa. En die dwarsfluit? Ik ben blij dat ik daar niet voor gekozen heb, want dat doet me tegenwoordig niets. Dat gaat bij mij het ene oor in en het andere oor uit, zo te zeggen.·

Interview: Joris Geurts, FotoMartin Lohmeier

VHV Dossier
Vorige artikel | Volgende artikel
Naar de vaste rubrieken in VHV Online
Inhoud VHV Online September 1999Colofon
© 1999 VHV, Eindhoven.